Zien peuter
Zien
Wanneer je kind tussen drieënhalf en vier jaar is, wordt op het consultatiebureau een oogonderzoek gedaan. Hierbij wordt de gezichtsscherpte onderzocht. Dit noemen ze ook wel het visusonderzoek.
Signalen van slecht zien
Er zijn bepaalde signalen waaraan je kunt zien dat je kind problemen heeft met de ogen. Als je kind ouder is dan zes maanden kun je erop letten of je kind:
- met de ogen knijpt als het op afstand kijkt;
- dingen altijd heel dichtbij houdt om ernaar te kijken;
- veel met de ogen knippert en knijpt om dingen te kunnen zien;
- niet lang achter elkaar met kleine voorwerpen kan spelen;
- vanaf ongeveer drie jaar plaatjes in een prentenboek niet kan zien;
- veel struikelt, terwijl je kind zich niet onvoorzichtig gedraagt of een afwijkende motorische ontwikkeling heeft;
- dicht bij de tv of de spelcomputer gaat zitten, omdat je kind het anders niet kan zien;
- af en toe of steeds scheel kijkt.
Denk je dat je kind een oogprobleem heeft? Dan kun je het best een afspraak maken bij de Jeugdgezondheidszorg of met je huisarts.
Standaard controle
Tot ongeveer de leeftijd van zes jaar wordt je kind bij de Jeugdgezondheidszorg onderzocht op oogafwijkingen. Daarna is er geen standaardonderzoek meer om problemen met de ogen op te sporen.
Oogtest
Het is belangrijk om te weten of jouw kind goed kan zien. Daarom krijgt je kind twee keer een oogtest. De eerste op de leeftijd tussen drieënhalf en vier jaar, en de tweede tussen vierenhalf en vijfenhalf jaar. Soms beslist de jeugdarts dat je kind al een oogonderzoek krijgt als het drie jaar is. De jeugdarts maakt dan gebruik van een grote kaart met symbolen, de LEA symbolen.
Oogtest op de leeftijd van drieënhalf tot vier jaar
Als je kind tussen drieënhalf en vier jaar is, wordt de gezichtsscherpte onderzocht. Het is het eerste standaard oogonderzoek. Dit noemen ze ook wel de visusmeting. Er wordt een grote kaart gebruikt met E-vormen waar de pootjes een bepaalde kant op wijzen (de E-Haken kaart). Je kind moet aangeven welke kant de pootjes van de E heen wijzen.
- Aan de muur hangt de kaart met E's.
- Je kind zit bij jou op schoot of mag zelf op een bepaalde afstand van de kaart staan.
- Een van de ogen wordt afgedekt met een bril.
- Je kind krijgt een E in handen, of een voorbeeldkaart.
- De jeugdarts of jeugdverpleegkundige wijst een E op de grote kaart aan.
- Je kind houdt de E in de handen op dezelfde manier als op de kaart aan de muur, of wijst de juiste E aan op de voorbeeldkaart. Je kind mag de richting ook met de hand aanwijzen.
- Daarna is het andere oog aan de beurt.
- Als je kind het lastig vindt, dan kan de jeugdarts ook de LEA symbolenkaart gebruiken.
Heeft je kind geen zin om mee te doen aan de test? Dat is niet erg. Over korte tijd kan er weer een oogtest gedaan worden.
Oogtest op de leeftijd van vierenhalf tot vijfenhalf jaar
Als je kind tussen vierenhalf en vijfenhalf jaar is, krijgt het de tweede visusmeting. Die werkt net als de eerste visusmeting.
Oogonderzoek bij de specialist
Als je kind niet goed kan zien, is er misschien uitgebreid oogonderzoek nodig door een orthoptist of oogarts. Bij een uitgebreid oogonderzoek wordt gekeken naar de oogstand, de gezichtsscherpte en de samenwerking tussen de ogen. De oogarts kijkt door de pupil heen of er afwijkingen in het oog zijn. Het kan zijn dat je kind een druppel in de ogen krijgt om de pupil te verwijden. Je kind kan daardoor een paar uur wat waziger zien. Soms is verder onderzoek nodig. Het kan zijn dat je kind een bril of contactlenzen krijgt voorgeschreven. De orthoptist of de oogarts vertelt je wanneer er weer controle nodig is.
Heb je het idee dat je kind slechter gaat zien of dat er iets verandert? Praat er dan over met de orthoptist, de oogarts of de Jeugdgezondheidszorg.

Lui oog
Een lui oog (amblyopie) is een oog dat een slecht gezichtsvermogen heeft, doordat het oog zich niet normaal heeft kunnen ontwikkelen. Meestal is maar één van de ogen lui, maar soms ook beide ogen.
Afhankelijk van de leeftijd komt dit bij 2 tot 5 op de 100 kinderen voor.
Oorzaken van een lui oog
Er zijn drie hoofdoorzaken waardoor een lui oog kan ontstaan.
- Scheelzien. Je kind kan dan dubbelzien. Je kind gaat vaak één oog minder gebruiken om toch één beeld te houden. Daardoor wordt dat oog lui en ziet het steeds minder.
- Een groot verschil in sterkte tussen beide ogen. Je kind gebruikt het oog met de sterkste afwijking dan minder. Dat oog wordt lui. Deze vorm zie je vaak bij kinderen van drie tot zes jaar. Je merkt er als ouder niets van omdat één oog het prima doet. Het wordt alleen ontdekt bij een oogonderzoek.
- In een of beide ogen kan geen beeld gevormd worden. Bijvoorbeeld doordat het bovenste ooglid over het oog valt of doordat de lens troebel is (staar). Hierdoor kan je kind al binnen enkele weken na de geboorte een lui oog krijgen. Daarom wordt er bij de eerste onderzoeken van je baby al naar gekeken.
Vroege ontdekking is erg belangrijk
Het is belangrijk dat een lui oog zo vroeg mogelijk wordt ontdekt en behandeld. Hoe jonger je kind, hoe beter meestal het resultaat van de behandeling. Daarom wordt je kind een aantal keren onderzocht. Als 'luie ogen' in de familie voorkomen, is extra aandacht belangrijk. Als je kind ouder is dan zes jaar kan een lui oog meestal niet meer verbeterd worden. Behalve als het luie oog komt door een groot verschil in sterkte tussen beide ogen. Dan is behandeling na het zesde jaar nog wel mogelijk. Als je kind tien jaar is, is de ontwikkeling van het oog klaar. Dan kan het luie oog niet meer verbeteren.
Oogonderzoek bij de Jeugdgezondheidszorg
De ontwikkeling van het zien gaat door tot je kind ongeveer tien jaar is. In Nederland is het onderzoek van de ogen onderdeel van het PGO (preventief gezondheidsonderzoek) bij de jeugdgezondheidszorg. Bij dit onderzoek vraagt de jeugdarts altijd of er in de familie oogafwijkingen voorkomen. In twijfelgevallen verwijst de jeugdarts je kind door naar een oogarts of een orthoptist.
Hoe wordt een lui oog behandeld?
Bij de behandeling wordt je kind gestimuleerd het luie oog te gebruiken. Hiervoor wordt het goede oog voor een bepaalde periode elke dag enige tijd afgedekt met een oogpleister. Hoe lang dat duurt, hangt onder andere af van de leeftijd van je kind en hoe slecht het oog kan zien. Soms duurt het afplakken wel tot je kind tien jaar is. Als er een hoge sterkteafwijking is, kan je kind een bril krijgen om het zien te verbeteren. Soms moet de oogarts eerst de staar of het hangende ooglid opereren.
Kleurenblind
Als je kind niet zo goed het verschil tussen verschillende kleuren ziet, heet dat: verminderd kleurenzien. Een rood-groenstoornis komt het vaakste voor. Dan ziet je kind geen goed verschil tussen rood en groen. Een geel-blauwstoornis komt heel soms voor.
Verminderd kleurenzien
Verminderd kleurenzien komt veel voor. Acht procent van de jongens en een half procent van de meisjes zien rood- en groentinten anders dan de meeste mensen. Het wordt vaak kleurenblindheid genoemd. Maar die term klopt eigenlijk niet helemaal. Vaak ziet je kind wel de heldere kleuren, maar kan het de zachtere tinten niet goed onderscheiden. Er zijn niet zo veel mensen die rood en groen helemaal niet uit elkaar kunnen houden. En andere, meer ernstige vormen van kleurenblindheid zijn heel zeldzaam.
Testen vanaf vier jaar
Het kleuren zien begint al als je kind nog een baby is. Maar voor peuters is het vaak nog moeilijk om kleuren te benoemen. Vanaf vier jaar kan de Jeugdgezondheidszorg je kind meestal testen op kleurenblindheid.
Kleurenblindheid is vaak erfelijk
Kleurenblindheid is vaak een erfelijke aandoening, maar niet altijd. Meestal is het wel bekend als er binnen je familie kleurenblindheid voorkomt.
Vooral de rood-groenkleurenblindheid is meestal erfelijk. Moeders die draagster zijn, kunnen het doorgeven aan hun kinderen. Jongens die het meekrijgen zijn dan kleurenblind. Meisjes zijn dan, net als hun moeder, draagster. Als moeder weet je meestal wel of je eigen vader, broer of grootvader kleurenblind was. Kijk voor meer informatie en uitleg op Erfelijkheid.nl.
Andere vormen van kleurenblindheid zijn zeldzamer en kunnen later ontstaan door een afwijking van het netvlies.
Omgaan met kleurenblindheid
Kleurenblindheid is niet te genezen. Het is wel goed om het te weten, zodat jij en je kind er rekening mee kunnen houden. De meeste kinderen leren goed omgaan met kleurenblindheid. Speelgoed en lesmateriaal hebben vaak veel kleuren. Kleurenblinde kinderen hebben daar minder aan, maar dat zal je peuter nog niet zo merken.
Bij verkeerslichten is er geen probleem. De overheid heeft aan het rode licht wat geel toegevoegd en aan het groene licht wat blauw, zodat ook kleurenblinden ze herkennen.